Arthur W. Dorland, Iowa, U.S.A. Terug ]

Jaren geleden hadden we een intensief contact met een (ver) amerikaans familielid. Arthur Dorland uit Woodbine, Iowa. Zelf was hij erg geinteresseerd in zijn amerikaanse familiegeschiedenis en vanzelfsprekend de Nederlandse oorsprong hiervan. Op verzoek stuurde hij zijn autobiografie, die een leuk beeld geeft van het leven aldaar in vroeger tijden. Bij het vertalen is getracht om de schrijfstijl van Arthur zo dicht mogelijk te benaderen.


oorspronkelijke titel: 'Facts in the life of Arthur William Dorland' by Arthur W. Dorland, 1992
vertaling: Eric van Dorland, augustus 1997

Gebeurtenissen in het leven van Arthur William Dorland

(geb. 3 april 1917, Council Bluffs, Iowa, USA)

Voor diegenen die zich op een gegeven moment afvragen hoe de dingen zijn gegaan zoals ze zijn gegaan, zal ik trachten sommige gebeurtenissen uit mijn reis door het leven te schetsen. Men zou kunnen zeggen dat ik onder een appelboom ben geboren. Mijn vader was werkzaam voor het Iowa State College west Iowa's experimentele appelgaard. Ik weet niet hoe het kwam dat hij woonde en boerde op het daarnaast gelegen stuk grond. Ik geloof niet dat het een grote boerderij was, Ik schat zo'n 12 hectare. Hoe dan ook, zijn belangrijkste taak was de boomgaard. Er is een foto van mij als klein jongetje, zittend in een mand vol Golden Grimes appels.

De vroegste herinnering die mij voor ogen staat is het opgaan van de oprit van ons nieuwe huis, in een wagen; en het gedag zeggen van grootvader Dorland, met de wetenschap dat hij in Texas ging wonen. Ik moet toen een jaar of vier geweest zijn. Al met al moet het voor de rest vrij rustig zijn verlopen, want ik kan mij niets meer herinneren totdat de dag kwam dat moeder me voor het eerst naar school bracht. Nadat de lerares iedereen zijn plaats had gewezen, vroeg ze aan ons nieuwkomers of we konden tellen en of we het alfabet kenden. Ik ratelde mijn A,B,C's eruit en was teleurgesteld dat ze niet wilde dat ik tot 100 zou tellen. Moeders leer- instincten wilde dat ik uit zou blinken op school, maar het lukte gewoon niet. Ik herinner me dat ze me drilde in zowel rekenen als lezen. Ik weet nu, uit dingen die ze me verteld heeft dat ze wilde dat ik 'snel-las', maar dat ze daar gewoon geen tijd voor had. Het is een beetje beschamend voor me, als ik eraan denk dat ze altijd artikelen en verhalen uit de zaterdagavondkrant en complete boeken aan ons voorlas, en dat ik daarentegen er nooit toe kwam hetzelfde te doen voor mijn kinderen. Er zijn twee dingen die op school gebeurden en de rest van mijn leven hebben beïnvloed. Ik was geen uitblinker: mijn rapport was altijd middelmatig behalve dat ik een 'uitstekend' kreeg voor gedrag , totdat de dag kwam dat een andere jongen en ikzelf, vroeg uit school, een meningsverschil kregen. Ik weet niet hoe het begon, maar opeens waren we één kluwen van knieën en ellebogen totdat een grote jongen naar buiten werd gestuurd om een einde te maken aan de vechtpartij. Het eerstvolgende rapport had geen 'uitstekend' meer voor gedrag, en ik heb sindsdien nooit meer gevochten. Het andere geval was een ongelukje. De grote jongens waren aan het honkballen en de buurjongen, mijn begeleider en raadgever op school, was vanger. Of de slagman schampte de bal, of hij miste hem gewoon. Hoe dan ook: de vanger werd precies tegen zijn mond geraakt en verloor op zijn minst twee van z'n voortanden. Ik heb dan wel uitdagend 'bangerikje' gespeeld met lichtspoorkogels, maar als er een honkbal op me af komt ga ik uit de weg!

De 'Rolling Hills' van Iowa, het land waar Arthur boerde. Mensen zeggen vaak hoe zwaar ze het als kind wel niet hebben gehad, maar ik kan me een gebeurtenis herinneren waaruit blijkt dat mijn ouders het goed met me voor hadden. Pa had me geholpen een 'tractor' te maken van een plank, twee kruiwagenwielen aan de achterkant en twee wielen van zijn speelgoedwagen aan de voorkant. Het was allemaal nog vrij eenvoudig tot het op de besturing aankwam. Een tandwiel en een bezemsteel fungeerden als stuurkolom, en een touw en twee katrollen zorgden voor de overbrenging. Pa en ma waren aan het schoffelen in de tuin en ik was zo gelukkig dat ik op het erf mocht rondrijden. Om de één of andere reden moest ik iets verhelpen waardoor ik het touw opnieuw om de stuurkolom moest leggen. Ik deed het precies verkeerd om. Liever nog dan toe te geven dat ik iets fout had gedaan, zei ik tegen mijn vader dat mijn tractor 'anders' was. Als ik naar rechts stuurde, ging hij naar links. Pa wilde zich ermee bemoeien, maar moeder zei dat het maar een spelletje was en dat het niets uitmaakte. Toch stopte vader waar hij mee bezig was en liet zien wat ik verkeerd had gedaan en hoe het moest worden opgelost. Het is jammer dat het vaak jaren duurt voor men zich realiseert en het op prijs stelt wat de oudelui voor je gedaan hebben. Op een dag was ik bezig een wagen te maken of te repareren, en het wilde maar niet lukken. Mijn boze bui had reeds de overhand genomen toen mijn oom John aanbood te helpen. Ik weigerde dit en begon op de wagen in te hakken, toen pa ertussen kwam. Hij zei: 'Zo kun je je niet gedragen! Kijk nu eens naar jezelf: je hebt verpest wat je al had gedaan, je hebt de hulp afgeslagen van een legertechnicus, en iedereen vindt je een stom jong!'. Ik stond op, keek om me heen, en zag dat alles wat hij gezegd had, waar was. Ik heb me in mijn leven slechts een paar keer zo onbenullig gevoeld. Ook pa kon dit niet verhelpen.

In mijn verhaal over mijn vader, doemden de zware tijden op, maar ik was nog jong voor het begon. Ik had een zeepkist, een luchtbuks en pa's oude fiets voor de zomer en een slee voor de winter, en dan nog de dingen die we zelf maakten. De weide ten westen van de bebouwing was een prima speeltuin in de winter. We hadden een eigen gemaakte bobslee, een zelfgemaakte prikslee, verschillende sleeën en ski's om snel af te kunnen dalen. Toen het lente werd, verzamelde ik aanzienlijke hoeveelheden water in sneeuwdammen. In de zomer hielp onze hond, Tippy, buidelratten uit de hopen kreupelhout te verjagen. Die kleine hond was zelf ongeveer even groot als een buidelrat, en net als 'Gunga Din' kende hij geen angst. Ik wachtte dan bezorgd bovenop de hoop terwijl Tippy verdween in één of ander verborgen hol, al grommend en kauwend op takken die z'n weg versperden. Uiteindelijk kwam het geluid dichterbij, dan kwam eerst het stompje van z'n staart en vervolgens een zwart-wit lijf achterwaarts tevoorschijn, met een ontevreden buidelrat op sleeptouw. Geen safari in donker Afrika was spannender of gaf meer voldoening aan de deelnemers. Rond deze tijd was ik vrij groot geworden, maar moeder was nog gezond (mijn houvast in de tijd). Ik hielp hier en daar mee terwijl ma en pa tussen de aardbeien schoffelden. Ik klaagde dat mijn schoffel oud en roestig was. Ik herinner het me als de dag van gisteren: ze gooiden het op een akkoordje. Als ik er mee bleef werken tot hij glansde, zouden ze een nieuwe voor me kopen. Ik denk niet dat ze dachten dat ik het vol zou houden, maar blijkbaar heeft alles meegezeten. Ik herinner me dat ik terugdacht aan alle adviezen die pa me had gegeven over het gebruik van de schoffel, zoals: 'Snijden, niet hakken' en 'Hou hem schoon en scherp'. Ik scherpte de schoffel dan nog maar eens extra. Op een dag sleepte ik hem achter me aan door het zand en het stof om sporen te maken toen ik de koeien terug bracht. Ik was verbaasd te ondervinden dat het blad zo snel was gesleten, toen ik uiteindelijk thuis kwam. Ik ben er zeker van dat pa en ma er verbaasd waren over het feit dat die schoffel zo snel begon te glimmen. Toen hij helemaal glansde hielden ze woord en ik kreeg mijn nieuwe schoffel, die ik nog steeds bezit. Ik sloeg een koperen kopspijker in het uiteinde van de steel en wreef olie in het hout. Mensen die fruit kwamen kopen zeiden hoe mooi de schoffel er uit zag, en dan was ik erg trots. Ik heb er nooit meer één gezien van die kwaliteit staal... het glansde als het blad van een ploeg..

Het huis van Arthur in Woodbine Iowa, 1997

Het Kanteloep project
De kanteloep onderneming was behoorlijk groot voor ons doen. Ik weet niet meer in welk jaar het begon, maar ik herinner het me nog goed (moeder was in nog orde). Meneer A.P. Christensen (aan de overkant van de weg in het oosten) teelde ze en deed het goed. Vader wist dat het geen zin had ze te kweken als je ze niet kon slijten, en hij wist dat hij geen hete koffie in een sneeuwstorm kon verkopen. Natuurlijk weet ik niet precies hoe, maar vader en Axel troffen een regeling. We begonnen meloenen te kweken. Pa bracht onze lading weg en ging dan vaker heen en weer om op te halen wat Christensen niet mee had kunnen nemen. Op die manier kon Axel continue verkopen van 5 uur tot 9 uur 's ochtends, wanneer de markt sloot. Ik heb het nu over de 'groentemarkt op de 13e Zuid in Omaha. Hij ging nooit echt dicht, maar het tempo veranderde gewoon. De winkeliers kochten al hun benodigdheden voor winkelopeningstijd. Het was absoluut een gekkenhuis! Duizenden manden in alle soorten en maten, gevuld met elk denkbaar soort voedsel, moesten verkocht en weggebracht worden voordat de winkels hun deuren openden. Hierna kwamen de huisvrouwen en koopjesjagers die langzaam slenterden langs de rijen verkopers, die op hun beurt nog het één en ander probeerden te verkopen voordat ze naar huis gingen, om alles weer in orde te maken voor de volgende dag. Meneer Axel P. Christensen stond tussen onze gezamenlijk aanbod van 90 à 120 gangbare manden met gesorteerd fruit (waarvan het merendeel meloenen) en probeerde er een beste prijs voor te krijgen. Pa zei dat ik op de kopers moest letten om te zien hoe ze aan het afdingen waren terwijl ze het geld voor de vorige aankoop aan het tellen waren zonder er naar te kijken! Ik ging op sommige dagen mee naar de markt en pa en ik droegen dan de manden naar een aangewezen vrachtwagen of verzamelpunt, om iets toe te voegen aan iemands partij komkommers, uien, knoflook, aardappels, tomaten en bonen. Tegen zonsopkomst was de drukte gereduceerd tot een meer handelbare chaos. Ik weet niet meer hoe lang we dit alles deden, in ieder geval verschillende jaren. Het waren opwindende weken iedere zomer, van half vijf 's morgens tot het donker werd: een volle werkdag.

De Schooltijd
Men zou bij alles altijd naar de positieve kant moeten kijken, hoe klein die dan ook is. Het is ergens wel goed dat ma nooit mijn tijd in de laatste klas van de lagere school en op middelbare school heeft meegemaakt: ik was niet bepaald een uitblinker. We hadden in de 4e, 5e en 6e klas een goede lerares: Mevrouw Sowl. Ze was er trots op hoe goed haar leerlingen het in lokale examens deden. Alle leerlingen van het platteland moesten deze examens doen om aan te tonen dat ze klaar waren voor de middelbare school. Ik haalde het (maar dan ook maar net). Ze was niet blij. Eén ding dat moeder vader deed beloven was om ons kinderen naar de middelbare school te sturen. Dat deed hij, en pa moest er nogal wat voor opofferen. Ik weet zeker dat ik er niets mee opgeschoten ben. Ik word een beetje nijdig als ik hoor hoe iemands middelbare schooltijd de meest vrolijke, zorgeloze tijd in het leven is geweest. Voor mij was het het toppunt van ellende, verwarring en wanhoop. Het kwam nooit in me op om op te geven of van school te gaan, omdat ik wist hoeveel moeite het pa koste om me er te kunnen houden. De eerlijkheid gebied me te zeggen dat het jonge hart nooit helemaal aan banden kan worden gelegd. Er waren een paar succesjes en een glimlach hier en daar, maar die waren schaars. Als voorbeeld was er de cultuurshock. Mijn grootste klas op de lagere school bestond uit 5 leerlingen. De eerste klas van de middelbare school had er 400. Ik heb altijd gedacht dat de laatste rotstreek was toen de diploma-uitreiking eindelijk kwam en we niet eens onze eigen diploma's kregen. Ze haalden ze gewoon van een stapel af als onze naam werd afgeroepen en je naar voren moest komen; achteraf moest je dan maar je eigen diploma zien te vinden. Ik had nog nooit gehoord van degene wiens naam op het diploma stond wat ik kreeg uitgereikt. Iemand zei: 'Bedankt!' en daar stond ik dan met lege handen totdat er iemand kwam die zei: 'Alsjeblieft!', en dan had ik dan toch echt mijn diploma en was geslaagd. We kwamen allemaal thuis toen het al donker was en de meisjes moesten direct naar bed. In het lamplicht haalde pa 'zijn' vaders gouden spoorweg horloge tevoorschijn en gaf het aan mij. Je kon hem horen denken: 'Zie je wel... ik heb het voor elkaar...'. Ik bewaar dat horloge zorgvuldig tot de dag van vandaag, hoewel ik het zelden draag.

Ik leer koken
De droogte hield nog steeds aan en er waren bij ons vijf monden te voeden, dus er was weinig afwisseling in de dagelijkse routine. We moesten het doen met wat we bijeen konden scharrelen. Het fruit uitzoeken wat maar wilde groeien en het dan maar zien te rooien. De herfst kwam en Lois begon met de middelbare school, dus moest ik in huis doen waar zij geen tijd voor had. Ze was er niet blij mee dat ik leerde om ovenschotel-korst net zo goed of zelfs nog beter te maken dan zij deed.

De winter van 1935-1936
De winter van '35-'36 staat nog steeds bekend om zijn 'woestheid'. Ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik zeg dat er 20 dagen waren dat de temperatuur niet boven het vriespunt kwam, dag en nacht. Pa had zijn nog uitstekende T-Ford model 1923 ingeruild voor een waardeloze oude Nash, omdat die glazen ruiten had. De buren konden maar niet begrijpen hoe hij die auto elke morgen weer aan de praat kreeg om Louis naar school te brengen. Het was die manier van doen die hij had met machines, en een ouwe pan vol met gekookte maïskolven. Uiteindelijk was de bittere kou voorbij en toen ging het sneeuwen. Eigenlijk was er niet eens zoveel sneeuw, maar de wind waaide hard, elke nacht en stapelde de sneeuw op tegen elke onregelmatigheid in het landschap. Eén ding dat voor veel werk zorgde, was dat de melkvoorraad kwam van honderden kleine kuddes met melkkoeien. De melk moest dagelijks verzameld of afgeleverd worden, dus de hele omgeving bracht dagen door met het schoonhouden van de wegen die ze de dag daarvoor al hadden geruimd. Jongens die dit voor de spoorwegen deden kregen vrij van school. Veel spoorlijnen werden stilgelegd en de voorraad kolen die voorhanden was werd kritiek, want de omgeving draaide letterlijk op kolenstook. Er was geen trein die iets anders gebruikte, noch werd er een gebouw op een andere manier verwarmd. Wij verbrandden hout en maïskolven maar we hadden toch ook een kolenbak en gebruikten er ongeveer een ton van per jaar. Mensen dachten; 'Sjonge jonge!' want door al die sneeuw zou de droogte wel over zijn, want het was al maart, en we dachten dat het vocht van de sneeuw alles wel zou doordrenken.

1936 was echter het ergst. Dit is het jaar dat ik wijdbeens over de maïs kon lopen. Het was ook het jaar dat een knaap verder op de weg, een veld maïs kocht bij de bedding van de Missouri rivier, om de silo voor zijn melkkoeien te kunnen vullen. Natuurlijk gaf het transport problemen, dus hij huurde twee vrachtwagens en vier jonge mannen om te laden. Ik was er één van. Ik had geen fatsoenlijk overhemd, en omdat ik nu in dienst was, kocht ik een nieuw. Ik betaalde er 80 dollarcent voor. Het was zo goedkoop gemaakt dat na de verschrikkingen van een dag werken (het was zwaar werk en ik moest veel zweten) het bijna uit elkaar viel. Ik dacht "Ach, ik wordt straks betaald en dan heb ik toch nog wat winst'. Aan het eind van de dag kwamen we met z'n allen bij elkaar om betaald te worden en ik kreeg 75 dollarcent! Ik kreeg goed te eten, maar ik verloor toch 5 dollarcent. Toen 1937 begon, keken we niet ver vooruit. Het regende wel en het gras groeide wat, maar zoals ik zei, we leefden nu met de dag. Toevalligerwijs moest ik naar meneer Ted Baschs' huis voor een boodschap. Toen ik wegging vroeg hij of ik kans zag om de volgende dag te helpen met het hooien. Als iemand je om een gunst vraagt , moet je daar op in gaan en dus zei ik: 'Ik denk dat dat wel zal lukken, als pa het goed vindt'. Op dat moment begon één van de belangrijkste periodes in mijn leven. De kans waar ik niet van had durven dromen werd me nu op een presenteerblaadje aangereikt.

Ik had het al jaren in de kop om uit de fruithandel te stappen, en hier stond ik dan op een boerderij van 130 hectare. Veel mensen vonden het een stap terug, maar voor mij was het perfect. Meneer Basch had veel goede, vernieuwende en vooruitstrevende ideeën en methodes. Ervaren mensen gingen er vaak tegenin en namen dan uiteindelijk vaak ontslag. Hij kwam er achter dat jongens en jonge mannen meer geneigd waren zich aan te passen aan zijn manier van doen, en hij vond het ook plezierig om ze één en ander te leren. Ik veronderstel dat vader kon zien hoe blij ik was, dus bood hij geen weerstand aan mijn afwezigheid voor een dag, een week en uiteindelijk 5 jaar. Het werk was interessant en de maandelijkse 30 dollar was een kapitaal. Ik had geen behoefte aan geld, dus gaf ik het aan mijn vader, voor wie het een geschenk uit de hemel was. Het regende wel, en de gewassen groeiden, maar dat kon je pas aan het eind van het seizoen in inkomen omzetten. Als ik een figuur was om over politiek te praten, zou dit het moment zijn waar ik de waarde van ons Amerikaanse systeem zou willen benadrukken. De Europese economie stortte tien jaar eerder in dan de onze. Voor allebei was het geen pretje, maar wij gaven houding en bleven volhouden, terwijl Europa aanleiding gaf voor de ideeën van Hitler. En er broeiden slechte zaken...

In het leger Arthur in zijn 'gevechtsvoertuig', een pipercup verkenningsvliegtuig, 1944
Een collega bekritiseerde mij eens omdat ik vier jaar had besteed aan de middelbare school. Ik ben er zeker van dat drie zaken op mijn vragenlijst een vergaande invloed op de volgende jaren van mijn leven hebben gehad: 1. Ik had 12 jaar scholing achter de kiezen; 2. Ik was sergeant geweest in de R.O.T.C.; en 3. de vragen van de psychologische test lagen precies in mijn straatje. Ik moet op papier een goede indruk hebben gemaakt, want de volgende veertien maanden ging ik van opleiding naar opleiding. In eerste instantie was er natuurlijk de basistraining. Ik liep dwars door de zolen van mijn eerste legerkistjes, in zes weken tijd. De psychologische test had er blijkbaar wel ingehakt, want een stel van ons hebben nooit een geweer gekregen. Na de legerkistjes werd het tijd voor cursus en daarna kwam er een lang gesprek. Een sergeant gaf ons wat tips over hoe we ons moesten gedragen, en ze stelden ons wat vragen waar ik toevallig het antwoord op wist. Hierna ging ik naar Fort Stills, in Oklahoma. Binnen 13 weken was ik een artillerie luitenant, een '90 dagen-wonder'. Ik hielp mee de 75-ste divisie startklaar te maken, en toen terug naar opleiding... Nu was ik een verkenner geworden. Zo'n beetje het laagste baantje dat je als verse luitenant kon krijgen. Je kruipt rond met de eerste linie infanterie, maar je krijgt geen wapen, alleen maar een radio. Ik ken een luitenant die er een hele dag over gedaan heeft om artillerievuur aan te vragen, voor de vijand die 20 meter verderop zat. Ze hadden meer mensen nodig om de kleine verkenningsvliegtuigen te besturen, in feite hetzelfde werk, alleen nu in de lucht en zonder stenen of struikgewas. Die opleiding was in Denton, Texas, waar ik leerde vliegen op de manier zoals de luchtmacht het zei. Het duurde ongeveer 9 weken. Toen gingen we terug naar Fort Still, waar we leerden op de artilleriemanier te vliegen, die behoorlijk anders was. Met dit achter de kiezen voegde ik mij bij de 14-de gewapende divisie, waarmee ik mijn gevechtsdienst tegemoet ging. Voor de geïnteresseerden is er een boek, met veel foto's, verhalen en plattegronden, over de divisie. Er is één ding dat ik zelf nog wil zeggen. De 500-ste F.A.B. , waar ik deel van uit maakte, had de reputatie de scherpschutters-afdeling van de divisie te zijn. Er volgden slechts zeven maanden van gevechten, toen het in Europa ophield. Er waren geruchten dat ze ons naar de Pacific zouden sturen, maar daar is nooit wat van gekomen. Er is een berucht verhaal over hoe de divisie naar huis ging, maar ik had niet genoegpunten om ook mee te kunnen, dus moest ik nog elf maanden blijven in de bezettingsmacht.

Terug naar huis
Ik kwam terug in de Verenigde Staten met Pasen 1946 en de maanden verstreken tot de lente van 1947 , toen ik terug was op de Basch boerderij. Ik was geen jongen meer. Ik was ongeduldig om voor mezelf te beginnen. Op een dag zei een buurman, al zittend op een hooi-rek: 'Hoe zou je het vinden om de boerderij van mij en mijn broer te pachten?' Daar was het weer: de kans waar ik van gedroomd had, op een presenteerblaadje aangereikt. Ze hadden beide 64 hectare. Allebei bleven ze in hun huizen wonen, maar ik fokte wat varkens in een stal. Pa hielp me een stacaravan op te knappen, die we onder een appelboom parkeerden en zo werd ik boer

Hazel
Zelfs ik kon op mijn vingers natellen dat er niet zoiets bestond als een éénmansboerderij. Er waren diverse overwegingen wat betreft de wens voor een hulp van het vrouwelijk geslacht. Al mijn pogingen om een partner te krijgen, waren tevergeefs geweest en ik overwoog serieus weer terug te gaan naar het leger als beroeps, toen Martha (mijn zuster) me voorstelde aan Hazel F. Hull, gediplomeerd verpleegster. Het was slechts een kwestie van weken voor ik vervuld was van ambities en plannen. Blijkbaar zag zij er wel brood in, want ze stemde er in toe er deel van uit te maken. Tot de dag van vandaag (1992), hebben we met elkaar 42 jaar lang plannen gemaakt en problemen opgelost. Onze eerste boerderij, 64 hectare, pachtten we voor de periode van vier jaar, tot het verkocht werd. Ik was teleurgesteld dat ikzelf de kans niet had gehad om hem te kopen, maar nu ben ik er blij om. Het had ons uiteindelijk in de weg gestaan. Nu kochten we 64 hectare ten oosten van Underwood, Iowa en daar woonden we 12 jaar lang. De eerste twee jaren waren erg droog en er groeiden weinig gewassen. Hazel werkte een tijd lang 's avonds in het Jennie Edmundson Ziekenhuis, en ik probeerde het met 'regulier' werk. Toen de tijd verstreek werd het ook mij duidelijk dat een boerderij van 64 hectare nu te klein was geworden. Dus verhuisden we in 1966 ten noorden van Woodbine, op ¾ van een kavel, 160 hectare. Arthur en Hazel in 1994 Ik had geleerd varkens te fokken toen ik nog voor meneer Basch werkte, en ik ben dat tot het einde toe blijven doen. We verkregen elk jaar tot 700 varkens voor de markt, plus een kleine kudde vleeskoeien. Ofschoon onze boerderij in Woodbine niet erg groot was, omvatte het toch een klein stukje hakhout, een beverdam en een 'vaste' weide. Ik heb veel gelukkige tijden meegemaakt op die verzameling heuvels, en ik ben er zeker van dat zij door mijn aanwezigheid ook veranderd zijn. Al onze drie kinderen groeiden op en trouwden tijdens de jaren op de Woodbine boerderij. Ik voel dat de steun en de omgeving die de boerderij ons gaf, het allemaal de moeite waard maakten.

Met pensioen
In de winter van 1983 verkochten we de boel en verhuisden naar Woodbine zelf, 905 Ely Street. Het was op een akelig koude dag in maart 1984. In de zomer van 1981 hadden we het vrijwilligerswerk ontdekt. Van toen af tot aan 1990 boden we een helpende hand in verschillende plaatsen namelijk Alaska (een favoriet), Washington, Californië, Nieuw Mexico, Mississippi en Omaha, Nebraska. Een heel aangename tijd.


Hazel F. Dorland is overleden op zaterdag 7 februari 1998